vrijdag 30 oktober 2015

( verplaatsing naar een plaats waar
iemand zich (gewoonlijk) bevindt )
langs,
weer, voor Berryman,
hij deed haar na
op de brug

je moet toch spreken
leren
(langs weer)
muziek is voor de honden
want het is de kleur van de boom
(langs weer)
aan handen doen denken
en blaffen
paars

Kijk
is een eerste
en een laatste
of, en ook al
ben je blind voor woorden

(giet af. ga terug naar pan)
het gesprek van gisteren
kuiert in koor
in een dik bleek jongensjasje.

Die kraaien pokken hun
draadjesvlees mijn kip en ik
neem het voor mijn tijd
stug en vrij om op te scheppen

mijn vogelgevaarte
kijk, mijn woorden waren
in hun gedachten, ik neem
voor mijn tijd
Zij zegde het Onze Lieve Vader op,
ongevraagd langs massaal gekleurde
gezichten en geslepen aardappels,
smetteloze schepen als woorden
onder het bed gemoffeld

,in een blauwe zakdoek vol
lenigheid luchtledig
naast elkaar, ontroerend
tegen hun achtergrond
de veren en de zware bal
in een onechte val

,voor een heel brood en heel
broos leunt zij met de handen
op het boerenschuurgroen,
heeft het één en ander
weg gemasseerd, die
onvergelijkbaarheid

,korzelig in de lach
met die buiten staat
in woorden massaal en
smetteloos in kleur
geluisterd.

Het prevelen van het stroompje
op de t-splitsing bracht
de oude benen aan de oever, niets te hebben
dan het hoognodige, losbandige
witte overhemden aan het pad
het Mariabos in (daar valt te zien
hoe mensen hun eten in de mond steken).

Na vier keer de rivier overgestoken
te zijn, konden we reizen
zeiden zacht onze naam aan
de glimlachende mevrouw, je weet
nooit wie je voor je hebt staan.

We zeiden een boek
vol noten, Achilles, en
de verzonden wolk van gisterenavond.
Links
over de olifantentenen, tussen de
vingers gaat de slang
naar twee oude lange Engelse
bejaarden, knikt de kever
met zijn geverfde wimpers
op stokjes

wij zijn met alle waters
verschwunden met de bijeneters
de bijeneters, uit camouflage
draait het elfenbankje zich om,
althans, dat denk ik, dat boven
onder is en andersom
verschiet iedere vogel
van kleur, buurman
verschwunden rechts over de richel.
De vossen staan stil.

Het gele land vertrouwt
de extreme dwaalgasten
in de cirkel, hoog cicomia cicomia,
watertrappel keurig op hun rug.

Eén voor één ontbloot de vos zijn tanden,
de familie bleef met bomen
sjouwen, het hert met haar gewei,
het hert met haar gewei.

Het gele land huist dertig koe-
reigers in een boom, dertig
maar vijftien klinkt beter en
waar als je verliest dan heb je verloren

en poppelt de boom zijn regenblad
en bij de kleurenverzamelaar
wassen de betoverden hun liederen
schoon in uitgehouwen kloosters.

In het gele land vliegt de vale gier
naar het bord om het aan te tikken
en snel weer terug te zien, want
als je verliest dan heb je verloren,

de vulpes vulpes poppelt.


zondag 25 oktober 2015

En wat ontbreekt
is een goed plan van eigen kippen
naast het huis de eieren klein

breekt het grasgehakt,
de treurnis om een nietgeliefde
in het sommige verhaal

je naam te schrijven, een buiging
voor de vrouw, zingt: melkkop,
en zingt een verzameling

kleuren, dikke knuisten
op hoge leeftijd hand in hand
slepen achter het raam

en wat ontbreekt
is een goed plan om nader
tot elkaar te komen,

dat zal dan de treurnis zijn
in een boek met een lint, om
te weten waar je bent gebleven.


.

donderdag 8 oktober 2015

Ik vraag hem, is het een raaf

in de duinen, gekleed, zogezegd
dan moet je wat noemen en
je zit eraan vast, aan dat
wat van mij was, brak

het engelenhaar van de larve

berkbarbaar met uw behangen
kerkuil, hoe snel
de lakens drogen, op de talud
met de bosjes, roestig was

onze eigen aarde, nestrijp

de kommige soepele jakhals,
de pas als verste puntje, het
is het, wil je het vertalen
naar zwanen

in de zon kijken als die minder

fel, witte rozenknoppen trossen
de afstand verlengen om in de tijd
te passen, getakt vogelhart
en de grote brede zwarte vleugels,

ik vraag hem, is het een raaf




De Ottomaanse adder wacht

stapt, naar zijn eigen maat-
staven, de grond uit
gelijk de Mongolen die altijd
blij zijn wanneer het dag 2 is,

de Ottomaanse adder wacht

blijft, vanaf z'n sporenloop,
welwillend kijken naar
de dichter die achter
loopt en zingt en zingt, tot

de Ottomaanse adder wacht

op het armenpad zijn langzame
kompaan en je snapt,
de jongen, de kleur en men
loopt er, oor tegen oor